AJAXliefde .....
AJAX HAALT FINALE!!
Nog nooit in de rijk geschakeerde historie van het Europese bekervoetbal is Nederland zo dicht bij twee finaleplaatsen geweest als in 1971. Nederland had en heeft zich met de clubteams zeer duidelijk geplaatst in de kopgroep van het Europese voetbal, want hoewel héél Ajax en héél PSV, hoewel héél Nederland verschrikkelijk schrok van de Nederland-Spanje-wedstnjdea. uit de halve finales die er bij de loting uit bleken te komen, bijna hadden beide clubs datgene waargemaakt wat in de internationale pers al stond voor wij in Nederland er eerlijk voor uit durfden komen: de topclubs van Nederland draaien zonder blikken of blozen mee op het hoogste Europese niveau, zij het dat bij de Europa Cup II het toch nog wel duidelijk aanwezige gebrek aan beheersing en internationale routine een super-Nederlands Europa Cupsucces 1971 in de weg stond. Maar daarover, uitgerekend in hoofdstuk dértien, meer.
Nu eerst datgene wat zich afspeelde in en om de halve finales van april 1971. Ajax had de "keus" uit drie verschillende tegenstanders en lootte uitgerekend de ploeg die als finalefavoriet te boek stond; juist daaraan heeft Ajax het misschien wel te danken gehad dat die finale ook inderdaad bereikt werd. We herinneren ons nog maar al te goed de afgang van Feijenoord tegen het Roemeense UT Arad, doordat het vuur bij Feijenoord uitgeblust en bij de Roemenen juist opgestookt was. We herinnerden ons nog de moeilijkheden in Trnava. Maar fris in de herinnering stond vooral de wijze waarop Ajax zich had verdedigd en opgetrokken aan de naam van het Schotse Celtic. In die halve finales hadden velen misschien gehoopt op Rode Ster uit de Joegoslavische hoofdstad Belgrado, of het vrij onbekende Panathinaikos uit Griekenland, maar voor Ajax kwam de sterkste uit de bus. Ajax wist direct dat het niet simpel zou worden, van onderschatting van de tegenpartij zou geen sprake kunnen zijn. Atletico Madrid had 44 wedstrijden in de Europa Cups I en II achter de rug. Het had in de lopende strijd achtereenvolgens Austria Wien, Cagliari en Legia Warschau uitgeschakeld, zij het dat de dub-beltelregel van in uitwedstrijden gescoorde doelpunten bij de duels tegen de Polen de doorslag had moeten geven. Atletico Madrid speelde tegen Ajax zijn EC-duels nummer 45 en 46, Real Madrid zou daarna de nummers 96 en 97 tegen PSV laten noteren!
Opmerkelijk waren de reacties bij zowel Ajax als Atletico Madrid, na de loting voor de halve finales. In beide kampen was men natuurlijk optimistisch, maar de bescheidenheid van dat optimisme lag er zo dik bovenop, dat het ook duidelijk was dat men elkaar respecteerde en zeker niet onderschatte. Trouwens, de Franse Atletico-trainer Marcel Domingo noemde Ajax ronduit de sterkste tegenstander die men in de halve finale had kunnen treffen. "De wijze waarop Celtic werd uitgeschakeld, een ploeg met zoveel internationale routine en zo'n naam, bewijst dat Ajax geen gebrek aan routineheeft. Bovendien weten we al dat Ajax voortreffelijk kan voetballen. We hebben Ajax in Madrid in die finale tegen Milan wel roemloos weg zien vallen, maar het is in de twee jaren daarna wel duidelijk geworden dat de Amsterdamse ploeg daaruit zijn les heeft getrokken."
Domingo, die het duel tegen Celtic in Glasgow zelf niet had gezien maar er wel een afvaardiging op de tribune had zitten, noemde de zet van Michels om Suurbier rechtsbuiten te zetten een "unieke vondst".
"Het is duidelijk dat trainer Michels niet alleen een trainer is, maar ook een groot tacticus," schreef een Spaanse journalist naar aanleiding van de loting. Voor óns was het duidelijk dat men ook in Spanje Ajax beslist niet onderschatte, dat men volledig besefte dat er uit Nederland een herboren Ajax tevoorschijn was gekomen, een Ajax met meer in zijn mars dan het Ajax in de finale van 1969.
Opvallend was ook een andere overeenkomst tussen Ajax en Atletico Madrid naast die duidelijke erkenning van eikaars capaciteiten: beide ploegen hadden een speler die nadrukkelijk volhield dat het zijn laatste seizoen was, een mooi seizoen dus om met een Europa Cup-zege op Wembley af te sluiten. Bij Ajax was dat aanvoerder Velibor Vasovic. De schrik sloeg de Ajax-supporters eigenlijk om het hart, als men eraan dacht dat deze slimme routinier het volgende seizoen niet meer bij Ajax zou spelen. Vasovic speelde voor zijn derde finale. De eerste had hij met Partizan Belgrado in Brussel tegen Real Madrid verloren. De tweede was de Ajax-nederlaag in Madrid tegen AC Milan, en de derde zou nu moeten komen, natuurlijk met een glorieuze overwinning - iets waaraan men in Ajax-kringen nog niet durfde denken, maar waar de Ajax-aanhang al zoveel van overtuigd wTas dat maar een een heel klein legioentje meevloog naar Madrid voor de eerste halve finale. Men spaarde zijn geld al voor Londen...
Vasovic wilde met alle geweld die finale bereiken, meer nog dan welke andere Ajax-speler dan ook. Hij was er ook volkomen van overtuigd dat het zou lukken, omdat vooral in het laatste seizoen zijn vertrouwen in eigen kunnen was gegroeid en er bovendien een rust in zijn spel was gekomen, waarop zelfs een man als de uiterst kalme Feijenoorder Rinus Israël jaloers kon zijn. De wijze waarop hij in de beide wedstrijden tegen Celtic Ajax had gedirigeerd lag nog vers in het geheugen. De herhaalde aankondigingen van zijn vertrek naar Belgrado om er zijn rechtenstudie af te maken, betekende dat Ajax zich grote zorgen om de toekomst moest gaan maken. De verdediging van Ajax was helemaal om Vasovic gaan draaien. Niet om de wat getemde en daardoor ook beter spelende Barry Hulshoff, niet om de snel opgekomen Ruud Krol of de om zijn felle rushes "beruchte" Wim Suurbier, maar geheel om Vasovic. "Vasco" was ook een aanvoerder die niet elke tegenpartij zomaar op zich af liet komen en de allerlaatste instructies van de trainer afwachtte, maar die zélf grondig het internationale voetbal bestudeerde om élke tegenstander enigszins te kennen. Hij wist al onmiddellijk na de loting te vertellen dat juist Atletico in bijna alle EC-uitwedstrij-den van het seizoen 70/71 doelpunten tégen had gekregen en daarin lag volgens Ajax-aanvoerder Vasovic de kans van Ajax.
De andere speler, die het seizoen met een Wembley-succes wilde afsluiten omdat het lopende seizoen het einde van zijn carrière was, was... de aanvoerder van Atletico, Isacio Calleja, óók een verdediger, óók dus een aanvoerder en... ook een rechtenstudent, eveneens dus een dóórdenker! "Het aanvoerderschap lijkt onbelangrijk, alleen maar tossen bij de scheidsrechter, maar het is in werkelijkheid veel meer, het betekent meedenken met de trainer, enige inspraak hebben," aldus Vasovics collega uit Spanje.
Hoewel Atletico zeer veel internationale Europa Cup-ervaring had, was de club toch in de schaduw van Real Madrid gebleven en daarom was over de spelers van Atletico veel minder bekend dan over die van Real. Hoezeer de rollen intussen, mede dankzij ingrepen van trainer Marcel Domingo (hij is Fransman met Spaanse voorouders en spreekt Frans even gemakkelijk als Spaans) zijn omgedraaid, bleek uit de selectie die de nieuw aangestelde Spaanse nationale bondscoach, Ladislav Kubala, in die eerste maanden van 1971 voor de Spaanse nationale ploeg maakte. Van Real Madrid was de inbreng nog maar minimaal en aanzienlijk kleiner dan van Atletico, dat een ploeg bezat met spelers, die vrijwel allen ouder dan 25 jaar waren. Er waren maar twee uitzonderingen. De één was Irureta, een uiterst nuttige middenveldspeler, die nooit tot de uitblinkers behoord had maar juist wél opviel door zijn constante vorm. Nummer twee: een zekere Eusébio, een naamgenoot van de enige echte in Portugal, geen familie overigens.
Vier spelers hadden met het Spaanse nationale elftal de meeste bekendheid gekregen: aanvoerder Calleja (34), middenveldarchitect Adelardo (31), solist Ufarte (30) en topscorer van de ploeg Garate (26). Door de vrij hoge leeftijd van de ploeg zou men kunnen denken dat Ajax in een eventuele verlenging wel de beste conditie zou hebben - een gevaarlijke gedachte om voorlopig nog maar niet mee te spelen. Een voordeel voor Ajax was in ieder geval wel, dat de eerste wedstrijd een «'/wedstrijd zou zijn, zodat vaststond waarmee men in de return in Amsterdam zou beginnen aan de eventuele eindsprint naar Wembley.
Marcel Domingo kwani ook zelf naar Nederland (zoals Michels én Henk Groot in Spanje gingen kijken) om Ajax aan het werk te zien. Hij had daarbij een beetje de wind in de zeilen, want in die tijd, op woensdag 7 april, een week voor de wedstrijd in Madrid, stond het prestige-bekerduel Feijenoord-Ajax op het programma, een wedstrijd die de finale had kunnen zijn. Domingo is toen zonder twijfel met een enorme indruk van Ajax naar Spanje teruggereisd, want Ajax kwam in het veld zonder Gerrie Mühren, zonder Johan Neeskens en zonder Piet Keizer. Domingo begreep er niets van en erkende volmondig dat hij had gedacht een volkomen mislukte reis gemaakt te hebben toen hem de opstelling in de handen werd gedrukt. Kennelijk, zo had Domingo toen gedacht, gaf Ajax die beker al op, liet Feijenoord de eer en richtte zich volkomen op de competitie en op Atletico. Maar de wedstrijd was nauwelijks begonnen of het werd hem en de volle tribunes duidelijk dat Ajax niets cadeau gaf, helemaal niets. Er werd geknokt en gestreden en... Feijenoord werd door wat men toen noemde een "gelegen-heidsploeg" met 1-2 uitgeschakeld.
Maar was het wel een gelegenheidsploeg? Natuurlijk niet, Michels had beslist dat het nuttig was sommige spelers rust en andere spelers meer ervaring te geven. Ajax bewees in het Feijenoord-stadion dat het meegegaan is met het moderne voetbal: een team bestaat niet meer uit elf man plus reserves, maar uit een kern van vijftien, zestien spelers. Elke "reservespeler" moet, ongeacht tijdstip en tegenstander, altijd kunnen spelen. En dat deze kernspelers ook zonder Keizer en met pas later in de wedstrijd Neeskens (voor Suurbier) en Mühren (voor Krol) een knappe ploeg vormen werd op 7 april nogmaals bewezen. Ten koste van Feijenoord, dat en passant werd gewipt en met 1-2 verslagen.
Dat vooral heeft veel extra-vertrouwen gegeven voor de uitwedstrijd tegen Atletico Madrid en aan de andere kant menige Ajax-supporter doen afzien van een reis naar Madrid. Men ging nu immers naar Wembley...
Bij Ajax zelf dacht men daar toch wel anders over. Met meer verbetenheid dan ooit concentreerde men zich op de wedstrijd in Madrid. Daar moest de basis gelegd worden, daar moest gevochten worden voor de Wem-bley-plaats, daar moesten, dat was duidelijk, zo min mogelijk tegendoelpunten vallen.
Die eerste halve finale werd gespeeld in het eigen stadion van Atletico, het Manzanares-stadion. Ajax schrok bij de inspectie van het veld, want het leek alsof juist een zwerm sprinkhanen was vertrokken en een kaalgevreten ravage hadden achtergelaten.
Op zo'n hobbelig keihard veld kon alles gebeuren, kon de bal naar alle kanten springen, konden fouten gemaakt worden die anders nooit gemaakt zouden worden. Door Ajax, maar ook door Atletico. Dat laatste was een troost, maar Rinus Michels bleef het toch een schapenwei noemen en geen voetbalveld.
Voor Atletico naderde op datzelfde moment de beslissende fase van de Spaanse competitie, de beslissing of Atletico nu al via een Spaanse titel de volgende EC-strijd binnen zou wandelen. Maar op de zaterdagavond voor de eerste Ajax-wedstrijd ging die illusie voor Atletico verloren, want, zeker ook omdat de Ajax-wedstrijd onderweg was, de enige strohalm die Atletico nog had knapte: tegen Malaga werd 0-0 gespeeld, de titelkans was verkeken en... alles werd nu geconcentreerd op de Europa Cup!
Die eerste halve finale in Madrid werd enigszins een teleurstelling. Het was een wedstrijd tussen twee topploegen die tegen elkaar niet tot topvoetbal konden komen. Johan Cruyff, voor wie het misschien die avond wel heel erg belangrijk zou zijn geweest om zich echt waar te maken, kreeg die kans niet omdat de Atletico-kleef-aan-defensie voetbal onmogelijk maakte. Toch was er weer wel diezelfde uitblinker in de verdediging van Ajax: Vasco Vasovic. Hij organiseerde de verdediging (die juist in deze wedstrijd zo verschrikkelijk belangrijk was) dusdanig, dat de aanvalsgolven van de Madrilenen veelal tijdig verzandden. Natuurlijk speelde Ajax in Madrid niet op de aanval, maar bleef heel voorzichtig in de verdediging. En toch...
Ajax heeft in die eerste halve finale kansen gehad op een beter resultaat dan de kleine 1-0 nederlaag, die er nu uit de bus kwam. Nederlanders bekijken zoiets nuchter. De internationale pers vond een 1-0 achterstand bij een nog komende thuiswedstrijd een pracht van een uitgangspunt, maar Ajax, en vooral Rinus Michels, waarschuwde dat er nog heel wat werk verzet moest worden voor de finale bereikt was.
Hij en ook Vasovic bleven het een riskante uitslag vinden. De meeste Ajax-spelers waren verheugd over de kleine nederlaag, een leger anderen was niet zo zeker meer van de toekomst: in de eerste en tweede plaats maanden Michels en Vasovic tot grote voorzichtigheid en uiterste concentratie, en bij Atletico verkondigde Domingo de stelling dat weliswaar nog lang niet alles verloren was, maar dat hij i-o voor Amsterdam in werkelijkheid toch te klein vond. Topscorer Garate, die in de tweede wedstrijd door een blessure niet zou kunnen spelen, vond ronduit dat Atletico met 2-0 had moeten winnen om meer zekerheid te hebben. Misschien kende hij het puur Hollandse liedje "Een-nul is niks"...
Dat ene doelpunt kwam op naam van Irureta, die een voorbereiding van Ufarte en Garate goed afwerkte, net voor scheidsrechter Schulenburg voor de rust floot, en dat gaf wel vuurwerk in Madrid en een morele klap voor Ajax, dat in de rust de oppepper van Michels kreeg die nodig was om de wedstrijd met die 1-0 af te sluiten. Opmerkelijke beslissing in Madrid: tien minuten voor het einde van de wedstrijd besloot Michels Johan Cruyff uit het veld te nemen en de verdediger Horst Blankenburg in de ploeg te brengen. Dat was Cruyff nog nooit eerder overkomen en dat dit uitgerekend in Spanje gebeurde was uiterst pijnlijk voor de Amsterdammer, die nu moest hopen dat hij in de tweede wedstrijd van Atletico een betere kans kreeg om zich te ontplooien.
Vóór die return brak een koude oorlog uit. Van Spaanse kant: er "lekte uit" dat de spelers van Atletico mentaal geheel op een dieptepunt waren geraakt. Verscheidene spelers waren geblesseerd, anderen volgens de clubarts oververmoeid. Tot overmaat van ramp moest Garate zijn enkel in het gips steken na de laatste competitiewedstrijd tegen Barcelona (de Spaanse titel ging naar het door Di Stefano geleide Valencia) en dat betekende opnieuw een aderlating van belang. Bovendien werkte ditmaal de KNVB beter met zijn EC-deelnemer mee dan de bond van de tegenpartij. KNVB en NAC stemden in met het uitstellen van de competitiewedstrijd tot 12 mei, de Spaanse bond daarentegen weigerde Atletico medewerking bij uitstel van de bekerwedstrijd tegen Oviedo en ook het met een dag vervroegen van die wedstrijd stuitte bij Oviedo op zoveel bezwaren, dat ook dat niet doorging. Maar ook Ajax kreeg zijn deel in de tegenslag: Ruud Krol brak een week voor de tweede halve finale in de bekerwedstrijd tegen NEC het rechterkuitbeen en was verder tot toekijken gedoemd.
Hoe meer de 28e april naderde, hoe meer vertrouwen heel Nederland leek te krijgen. Wel waren er weer de "gebruikelijke schermutselingen" rond Johan Cruyff, over wie zelfs werd beweerd dat hij naar Feijenoord zou gaan en die ook een aanbod van Barcelona zou hebben, maar Ajax-voorzitter Van Praag wilde over die zaak op dat moment liever niet praten. Er waren andere, Europa Cup-zorgen. Over Cruyff kon later nog wel gepraat worden, vooral omdat geen enkele Nederlandse club een werkelijk aanbod had gedaan en de Spaanse grenzen op dat moment beslist nog potdicht bleven. Maar op de dag voor de tweede halve finale barstte er toch weer rumoer los (Pim Stoel in het Parool: Cruyff blijft argumenten aandragen voor zijn financiële eisen: "In Madrid speelde ik slecht, ik geef het toe.
Het was voor de eerste keer dit seizoen, en wat gebeurde er? Eerst haalt Michels me er tien minuten voor tijd uit en daarna schrijft de pers me aan stukken. Uit een soort rancune, geloof ik. Maar het leerde mij eens te meer dat je zo alles bent, en zo niets."
Aardig, die opmerking over rancune bij de pers. Johan schreef in die dagen geregeld voor De Telegraaf. Niet gratis, bepaald niet. Zou zo'n krant vanwege rancune een kop boven het wedstrijdverslag zetten, zoals er nu heel duidelijk op dezelfde pagina stond: "Cruyff was een slechte koopman..."?
Veelzeggend waren in die dagen eigenlijk de commentaren van de Spaanse sportpers. Unaniem werd geschreven over de "lange lijdensweg, die Atletico nog voor de boeg had", omdat er tegen een ploeg met grote eenheid moest worden gespeeld. Wel zagen sommigen nog wat lichtpuntjes. De schotvaardigheid van Ajax was de Madrilenen tegengevallen. En dat is dan een commentaar afkomstig uit een land, waar toch bepaald niet zoveel doelpunten worden gescoord. Topscorer Garate is in het hele seizoen ook niet verder gekomen dan 16 doelpunten in 30 wedstrijden. Maar lichtpuntjes moeten er blijven...
Die lichtpuntjes zag Rinus Michels, voorzichtiger dan ooit, natuurlijk ook. Er was alleen een gevaar dat de Ajax-spelers het karwei te simpel zouden opvatten. Heel groot was dat risiko niet.
Eindelijk, eindelijk was het dan 28 april, eindelijk de wedstrijd, eindelijk ^ekerheid over de toekomst. Ajax liet al in de eerste minuten zien dat er met razendsnel aanvallend voetbal getracht zou worden de Atletico-veste dusdanig te bombarderen dat er geen houden aan was. De klap viel al zó snel, Ajax kon al zó snel beginnen aan de aanloop naar Wembley dat Atletico even volledig in paniek werd gespeeld. Dat kwam door een fabelachtig doelpunt van Piet Keizer. Hij was gevloerd, stelde zich op voor de vrije trap en nam die zo slim, uitgekiend en knap, dat er voor doelman Rodri geen schijn van kans was. Héél het Olympische Stadion scandeerde toen de nieuwe kreet "Piet-je, Piet-je". Maar er kwam toch tegenslag voor Ajax. Bij een botsing stroomde ineens het bloed over Johan Cruyffs gezicht. Hij liep er wat groggy bij, werd ijlings door dr Rolink behandeld, Ajax speelde een paar minuten met tien man - een uiterst angstige periode -, en toen keerde Johan onder gejuich terug. Cruyffie had het publiek min of meer beloofd dat hij ze deze avond weer eens ouderwets zou trakteren. En dat heeft Cruyff die avond met verscheidene weergaloze soloruns ook inderdaad gedaan. Maar het was en bleef alsmaar 1-0, oftewel 1-1, en velen dachten al aan een beslissingswedstrijd in Wenen. Afgezien dan van de Ajax-spelers en de Ajax-insiders langs de lijn.
Na de rust moest het gebeuren en gebeurde het ook. Een kopstoot van Swart werd op de lijn gestopt. Een minuut later ging een pass naar rechts, waar Suurbier zo precies op de seconde af op volle snelheid verscheen, dat doelman Rodri volkomen verrast werd, zelfs de bal had en liet glippen! 2-0. Olé, olé! De rest van de wedstrijd was op sommige delen van het veld niet bepaald vreedzaam meer, vooral bijvoorbeeld niet voor Ufarte en Horst Blankenburg, sinds de Spanjaard de Duitser op een trap op het hoofd had getrakteerd... De Spaanse kreet olé, olé uit Hollandse kelen werd steeds luider en was tot op Wembley te horen, toen Atletico vijf minuten voor het einde geheel door de knieën ging: 3-0 na voorbereidend werk van Mühren en Cruyff, afwerking van Johan Neeskens en een onzekere ingreep van doelman Rodri. Toen had Ajax natuurlijk de Zilvervloot gewonnen.
Op dezelfde speeldagen werd beslist wie de tegenstander van Ajax in het Wembley-stadion zou zijn. Dat zou natuurlijk Rode Ster uit Belgrado worden, want die Joegoslavische kampioen won de thuiswedstrijd tegen het vrij onbekende Griekse Panathinaikos, dat alleen trainer Ferenc Puskas als internationaal bekende figuur kon bij dragen, met een dikke 4-1. Maar dat was in Belgrado en omdat het bovendien nog gebeurde zonder de geschorste Dzajic leek er voor die Joegoslaven geen vuiltje aan de lucht toen zij naar Griekenland trokken. Daar werden de Joegoslaven volkomen overdonderd door publiek en Panathinaikos in eendrachtige en luidruchtige samenwerking. Twee doelpunten van Antoniadis en een van Kamaras gaven de Grieken, waarover nu ineens de kranten van heel Europa vol stonden, een 3-0 overwinning, waardoor het ene door Kamaras in Belgrado gescoorde tegendoelpunt de doorslag gaf ten gunste van Panathinaikos.
Puskas werd via dat ene doelpunt 80.000 gulden rijker, de spelers werden overladen met geschenken en premies. Voor de eerste maal had een Griekse ploeg een Europa Cup-finale bereikt. Alleen had het toeval gewild dat de finalisten bij de bekerwinnaars in Athene tegen elkaar zouden spelen en de kampioenen in Londen. En juist bij die kampioenen haalde Panathinaikos met zijn haast onuitsprekelijke spelersnamen de finale. Ajax tegen Panathinaikos, zo zou het zijn. Nog nooit gingen twee ploegen naar Wembley die zo weinig van elkaar wisten. Geen wonder dat Puskas op de eretribune zat toen op 5 mei in Rotterdam de bekerfinale Ajax-Sparta werd gespeeld, en dat hij terugkwam bij de herhaling.
OPSTELLINGEN HALVE FINALES EC I 1970/71
ATLETICO MADRID - AJAX 1-0
Atletico: Rodri, Melo, Jayo, Iglesias, Calleja (Capon), Adelardo, Irure-ta, Alberto (Salcedo), Ufarte, Luis, Garate;
Ajax: Stuy, Suurbier, Vasovic, Hulshoff, Krol, Rijnders, Mühren, Neeskens, S wart (Van Dijk), Cruyff (Blankenburg), Keizer; Doelpunt: Irureta.
AJAX - ATLETICO MADRID 3-0
Ajax: Stuy, Suurbier, Vasovic, Hulshoff, Blankenburg, Rijnders, Neeskens, Mühren, Swart, Cruyff, Keizer;
Atletico: Rodri, Melo, Jayo, Ovejero, Eusébio, Irureta, Alberto, Ufarte. Salcedo, Luis;
Doelpunten: Keizer, Suurbier, Neeskens.